Geachte aanwezigen, beste mensen
Fijn dat u vandaag weer met zovelen deelneemt aan deze herdenkingsbijeenkomst, hier in theater Gooiland. Het is belangrijk dat deze bijeenkomst, en ook de aansluitende 2 minuten stilte en de kranslegging bij het verzetsmonument in het Rosarium, zo breed leeft in onze gemeenschap.
Immers, dames en heren, een samenleving die al 80 jaar verhalen en beelden van oorlogsgeweld kan beleven, en herdenken als van vroeger, of van elders, mag zich gelukkig prijzen.
En tegelijkertijd neemt de noodzaak om stil te staan bij onze oorlogsgeschiedenis toe met het klimmen der jaren sinds de bevrijding van de Duitse bezetting, die we morgen opnieuw zullen vieren.
In de eerste plaats door de onmenselijkheid, aard en omvang van de gruweldaden van de shoa; de doelbewuste, grotendeels bijna machinaal uitgevoerde vernietiging van het Joodse volk, aangezet en aangewakkerd door een kwaadaardige ideologie. De getuigenissen over de sadistische moorddadigheid waarmee bijna 6 miljoen Europese Joden systematisch werden vermoord, waarvan 4 miljoen in gaskamers en massavernietigingskampen, zijn te gruwelijk om er een voorstelling van te kunnen maken. Door deze geschiedenis te blijven onderzoeken, de persoonlijke verhalen en beelden te blijven delen, te herdenken, en straks 2 minuten stil te zijn, kan dit zwarte hoofdstuk in onze geschiedenis niet in de vergetelheid raken.
Maar ook omdat hedendaags geweld in verschillende werelddelen, en de verdeeldheid die dat ook hier veroorzaakt, ons eraan herinnert hoe dun de lijn is tussen de inzet die nodig is om verschillen te overbruggen of het opnieuw ten prooi vallen aan het verlies van onderling vertrouwen en medemenselijkheid.
Mijn herdenkingstoespraak staat dit jaar in het teken van de terugkeer, het rechtsherstel en de opvang van de door de oorlog letterlijk gedecimeerde Joodse gemeenschap in Hilversum. Evenals in de afgelopen jaren heeft onderzoekster Merle Lammers daarvoor, onder begeleiding van Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel, de wetenschappelijke basis gelegd. Samen met haar partner Robin Goudswaard en hun Stichting Hilversum in de Oorlog, is Merle inmiddels een belangrijke drager van de geschiedschrijving van Hilversum tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik wil u vragen Geraldien, Merle en Robin daarvoor met een applaus te waarderen.
Verdreven, beroofd
U kent de kille statistieken: de bloeiende Joodse gemeenschap van Hilversum, in de jaren ’30 na Amsterdam de grootste van Noord-Holland, daalde van 2481 in 1940 tot 860 personen in 1942. Na 3 eeuwen bloei en intieme maatschappelijke verwevenheid werden de Hilversumse Joden in korte tijd sociaal geïsoleerd, opgespoord en afgevoerd. Na een provinciaal woonverbod voor Joden in Utrecht en Noord-Holland (behalve in Amsterdam) in april 1943 meldden nog eens 105 Joodse inwoners zich bij de politie. Zij werden naar kamp Vught gedeporteerd, hun woningen verzegeld, hun inboedels geïnventariseerd, in beslag genomen en merendeels naar Duitsland getransporteerd.
Ook Joodse bedrijven werden geroofd. Bedrijven die onder leiding stonden van iemand van Joodse komaf moesten bij Verordening 189/40 verplicht worden aangemeld bij de Wirtschaftsprüfstelle, een bureau dat viel onder het General Kommissariat fur Finanz und Wirtschaft. Verordening 48/41 van 12 maart 1941 verordende de verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven. De Duitse autoriteiten verzochten de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Gooiland om lijsten aan te leveren van alle winkels in de regio met een joodse eigenaar.
Van de 80 ondernemers die het vooroorlogse Hilversum kende waren er in mei 1942 20, vooral zaken in de textiel- en woon branche, in beheer bij zogenaamde Verwaltung-Treuhänder, door de bezetter aangestelde bewindvoerders. Hun taak was bedrijven van joodse ondernemers over te nemen, te ariseren (oftewel verkopen) dan wel te liquideren. De N.V. Gooise Metaalhandel I. Hamel en zonen was in die tijd een van de grootste en gezichtsbepalende ondernemingen van Hilversum, met een werkplaats en winkel aan de Groest. Het bedrijf werd geleid door de drie zonen van oprichter Israël Hamel: Abraham, Jacob en Meijer.
De van geboorte Duitse, en op 4-jarige leeftijd met zijn gezin naar Rotterdam verhuisde, oud metaal- en sanitair handelaar Robert Gill werd in april 1942 aangesteld als Treuhand van de Gooise Metaalhandel. Hij verhuisde naar Hilversum en kocht in juli 1942 ook de woning van Meijer en zijn echtgenote Esther Hamel aan de Lijsterbeslaan. Direct na zijn aantreden ontsloeg hij Jacob en Meijer Hamel, evenals een neef en twee Joodse knechten. Abraham mocht aanblijven tot 1 augustus 1942, tijd die Gill gebruikte om van bewindvoerder mogelijk toekomstig eigenaar te kunnen worden. Met het loon dat hij zichzelf toebedeelde kocht hij in twee jaar tijd 28 Hilversumse roof panden, waarvan hij er 23 met winst doorverkocht.
De familie Hamel bezat nog een tweede metaalwarenfabriek, in 1914 opgericht door Gerard Bredemeijer. Na zijn onverwacht overlijden in 1933 hadden de gebroeders Hamel deze fabriek overgenomen. Ook dit bedrijf kwam in 1942 onder bewind van een Treuhand, en werd verkocht aan een ondernemer in München.
Van de drie gebroeders Hamel overleefde alleen Abraham de oorlog. Een groot deel van zijn familie vond in eerste instantie onderduikadressen in Hilversum, maar werd opgespoord door dorpsgenoten, mensen die zij kenden. Jacob werd met zijn zonen en schoondochter Liny opgepakt – hij werd vermoord in Auschwitz, zij in Sobibor.
De vrouw van Jacob, Fanny Hamel-de Vries en hun oudste zoon Ies vonden een nieuw onderduikadres aan de ’s Gravelandseweg en overleefden de oorlog. Zo ook hun dochter Eef en haar man.
Meijer Hamel, zijn vrouw Esther en hun 15 jarige dochter Sanne probeerden in 1942 naar Zwitserland te vluchten. Ze werden onderweg gearresteerd in Brussel en vermoord in Auschwitz. Hun zoon Ies en dochter Grietje overleefden de oorlog.
Na de bevrijding was voor Abraham rechtsherstel zijn prioriteit, maar dat bleek nog niet zo eenvoudig. De schade als gevolg van het gebruik van zijn bedrijfspand aan de Groest door het Canadese leger werd weliswaar vergoed, maar zijn vele verzoeken om de huurpenningen die waren betaald terug te krijgen leiden slechts tot kastje-naar-de-muur reacties van de autoriteiten. Ook de inzet van Abraham en Ies Jr. om na de oorlog terug te keren in het bestuur van de Metaalwarenfabriek Bredemeijer strandde in eerste instantie in bureaucratie.
Omdat alle Joden hun aandelen hadden moeten inleveren bij de Duitse roofbank Lippman, Rosenthal & Co hadden zij geen bewijs dat het bedrijf voor de oorlog van hen was. Lange procedures volgden, niet alleen voor herstel van het eigendom, maar ook om compensatie te ontvangen voor geleden schade en wanbeheer van hun onderneming tijdens de bezetting. In 1947 werden de zonen van Jacob en Meijer erkend als bewindvoerders over het vermogen van hun vermoorde vaders. De rechtsgang rond compensatie voor geleden verliezen liep door tot in de jaren ’50.
Het verhaal van de Gooise Metaalhandel en van de familie Hamel is er maar 1 van de vele over het opportunisme dat de roof van Joodse ondernemingen en de gedwongen ‘afvoer’ van hun eigenaren bij niet-Joden in Hilversum opriep.
Zo zag NSB Burgemeester Ernst von Bönninghausen in de ontruiming van de vele in het centrum gevestigde Joodse werkplaatsen, pakhuizen, winkels en woningen een kans om, zoals hij op 1 september 1942 aan de provincie Noord-Holland schreef, dit deel van het centrum “op te ruimen”. Hij stuurde een lijst van 62 percelen waarin de gemeente interesse had naar het ANBO, het Bureau dat belast was met de verkoop van Joods grondgebied en onroerend goed. Het ANBO wilde alleen per perceel in gesprek, en had bovendien al een groot aantal percelen aan anderen verkocht, en zo kwam van dit zogenaamde Kernplan niets terecht, ook niet toen de gemeente het na de oorlog opnieuw probeerde. De kosten van onteigening waren inmiddels een obstakel geworden.
Terugkeer en opvang
Na de bevrijding begon het proces van terugkeer, rechtsherstel en hulp aan oorlogsslachtoffers. De ongeveer 200 Joodse Hilversummers die de oorlog overleefden ervoeren deze periode als kil en bureaucratisch. Er was nauwelijks aandacht voor het leed dat zij hadden ondergaan. De Nederlanders wilden de oorlog achter zich laten en een nieuw begin maken. ‘Niemand bekommerde zich over ons’, zo herinnerde Joop Citroen zich zijn terugkeer. ‘Voor de ambtenaren was het een routine klus, voor mij mijn ontvangst in Nederland’. Een schrijnende ervaring was de rekening van 50 gulden die hij van het Ministerie van Buitenlandse Zaken kreeg. Het consulaat in Praag had dat bedrag voorgeschoten nadat hij daar vanuit Auschwitz was aangekomen. De meeste Joden die terug keerden uit de onderduik of uit de kampen hadden bijna niets meer, ook geen familie om op terug te vallen. Toch kwam de meeste hulp uit die sterk verkleinde en verarmde Joodse Gemeente.
Joodse overlevenden moesten in sommige gevallen bijzonder veel moeite doen om hun eigen huis terug te krijgen. Conform het landelijk besluit werden Joden behandeld zoals iedereen zonder huis – en dat waren er zeer velen in 1945.
Bovendien werd er in principe vanuit gegaan dat oorlogskopers te goeder trouw hadden gehandeld – zij mochten niet benadeeld worden en oorspronkelijke bewoners niet bevoordeeld. De redenering die hiervoor onder andere werd gebruikt was dat dit hielp om een terugkeer van antisemitische sentimenten te voorkomen.
Zo kon het gebeuren dat de familie de Jong na hun onderduik, verspreid over het land, na de bevrijding niet konden terugkeren in hun huis aan de Johannes Geradtsweg 177. Dat was inmiddels door anderen bewoond. Vader Jacques Martin was tijdens zijn onderduik verraden en vermoord in Auschwitz. Moeder Rosiena moest met haar zoons aansluiten in de lange rij van woningzoekenden.
Het verhaal van Elius van Voolen, een van de 3 Joodse artsen van Hilversum, is hiervan – tenslotte - een sprekend voorbeeld. Tijdens de oorlog had hij het verzet geholpen bij het maken van vervalste persoonsbewijzen voor Joden. Zijn tandartspraktijk op Emmastraat 49 was gevorderd door de SS. Het enige dat hij eruit had kunnen meenemen was een trapboor, waarmee hij door het Gooi trok en mensen met kiespijn hielp – zonder vergoeding.
Na de oorlog ontving hij geen enkele compensatie van de gemeente Hilversum, en de probeerden de dames van wie hij het pand voor zijn praktijk huurde, hem nog de huur in rekening te brengen, evenals de schade die door de SS was aangebracht. Toen hij zich na de oorlog weer officieel onder zijn eigen naam wilde laten inschrijven weigerde de dienstdoende ambtenaar dat. Elius ontplofte en heeft de ambtenaar volgens zijn zoon Ernst toen met geweld over de toonbank getrokken.
Voor Elius werd bevrijdingsdag de eenzaamste dag van het jaar. Een dag die hem herinnerde aan vervolging en angst, aan gebrek aan aandacht en erkenning, en aan alle onrecht hem aangedaan.
Omzien en vooruit bewegen
De verleiding is groot om met alle kennis van nu, en met het beschouwende comfort van 80 jaar afstand, harde oordelen te vellen over de wijze waarop we als Nederlanders en Hilversummers zijn omgegaan met de terugkeer, het rechtsherstel, en de opvang van het heel kleine gedeelte van de Joodse gemeenschap dat na de verschrikkingen van de Holocaust terug keerde naar Hilversum en naar onze regio.
Het lijkt mij volstrekt duidelijk dat het daarin ernstig heeft ontbroken aan aandacht, compassie en medemenselijkheid. Wij zouden dat in deze tijd hopelijk anders doen. En tegelijkertijd knaagt in mij de twijfel als ik deze woorden uitspreek. Want onze samenleving verhardt opnieuw, lontjes worden korter met de afstand tussen de kolken waarin we door onze voortdurende en individuele informatiestromen worden gezogen. We hebben de neiging snel te oordelen over ontwikkelingen om ons heen, ver weg of dichtbij in ons landsbestuur of in onze gemeente. In plaats van vragen te stellen bij onze eerste ingevingen en overtuigingen.
Het Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging, zal binnenkort digitaal toegankelijk zijn. Een ontwikkeling die nodig is uit een oogpunt van recht op informatie, transparantie en geschiedschrijving. En die ook veel onzekerheid oproept bij opvolgende generaties van de vele Nederlanders wiens namen voorkomen in deze archieven. Laat de les van 80 jaar vrijheid zijn om – als we dat al zouden willen - niet te snel en makkelijk te oordelen op basis van deze ene bron van informatie. Degelijk historisch onderzoek op basis van een brede toegang tot bronnen is randvoorwaardelijk voor een beter begrip van de gebeurtenissen en keuzes van mensen in deze bijna onvoorstelbare periode in de geschiedenis van ons land, onze Gooi en Vecht regio en van Hilversum. Alleen zo kunnen we er leren uit het verleden en het zo zelf in de toekomst beter proberen te doen.
De Oostenrijkse Joodse psychiater Victor Frankl kreeg na de Anschluss een uitnodiging van het Amerikaanse consulaat in Wenen om zijn immigratie visum te komen ophalen. Zijn bejaarde ouders waren opgelucht dat hij kon vluchten. Maar Victor ging niet. Een stuk marmer van de stenen tafelen uit de afgebrande Joodse synagoge van Wenen, dat hij in zijn ouderlijkhuis vond, was voor hem een teken van zijn morele plicht zijn ouders niet in de steek te laten.
Na zijn bevrijding uit Auschwitz schreef hij iets meer dan een week zijn ervaringen en inzichten op. Het zijn er vele, maar zijn belangrijkste boodschap die van de kracht van optimisme. Niet alleen om, zoals Victor, te overleven in tijden van uiterste beproeving. Maar ook als leidraad naar een toekomst waarin niet wantrouwen en haat maar liefde, vertrouwen en verzoening centraal staan. In die geest herdachten we eerder dit jaar samen met Gerard Klein en Yusuf Douzi ook de dappere Hilversumse arbeiders van de Februaristaking in 1941: we laten we ons niet tegen elkaar uitspelen en blijven gedreven door saamhorigheid en interesse in - juist - die ander.
Door onze overtuigingen en oordelen over elkaar om te zetten in vragen aan de ander maken we dat optimisme over onze toekomst samen waar.
Opdat wij niet vergeten.
Hilversum, 4 mei 2025