Toespraak Burgemeester Gerhard van den Top

Dodenherdenking 4 mei 2023

Dames en heren,

Vanavond herdenken we zoals ieder jaar de vijf duistere jaren dat deze gemeente, deze provincie, dit land zuchtte onder de Nazibezetting. En wat toen nog Ons Indië heette onder de bezetting van Japan.
 
In bredere zin herdenken we alle Nederlandse slachtoffers sinds de Tweede Wereldoorlog. Militairen en burgers die stierven in oorlogssituaties en bij vredesoperaties.

In Hilversum brengt deze herdenking ons terug naar een bijzonder ongemakkelijke periode in onze bijna 600 jarige geschiedenis. Tijdens de oorlogsjaren werd Hilversum bestuurd door drie burgemeesters met uitgesproken nationaal socialistische sympathieën. 
Ons gemeentebestuur speelde een actieve, leidende rol in de discriminatie en deportatie van Joodse Hilversummers. Sommigen van hen hadden hier juist een goed heenkomen gezocht na eerdere vervolging elders in Europa, of waren, zoals de familie Klein waarover wij hierna in de 11e Bill Minco lezing meer zullen horen, op doorreis om zichzelf buiten Europa in veiligheid te brengen. De verhuizing, in 1942, van het hoofdkwartier van de Wehrmacht van Den Haag naar het Raadhuis van Dudok illustreert de gastvrije houding van het gemeentebestuur richting de nazi’s. De gisteren geopende tentoonstelling “Raadhuis in bezettingstijd” van het Dudok Architectuur Centrum drukt ons met de neus op die feiten. 

Maar er is uiteraard ook de andere kant van het verhaal van Hilversum in de oorlogsjaren. Het verhaal van het verzet, zoals we dat in de afgelopen jaren in deze bijeenkomsten in ons mooie Gooiland Theater hebben geïllustreerd aan de hand van de levensverhalen van de 25 Hilversumse verzetsstrijders, wier namen te lezen zijn, hier achter mij en op de witmarmeren plaquette in de burgerzaal van datzelfde Raadhuis. Hilversum, dat met zijn Nederlandse Seintoestellen Fabriek (NSF) en omroepen ook een strategisch communicatieknooppunt was voor zowel de bezetter als het verzet. Bij NSF saboteerden medewerkers radio’s die naar Duitsland zouden gaan, en werden stiekem zendmasten gebouwd voor het verzet. Hilversum ook, waar naar schatting tienduizend arbeiders op 25 en 26 februari 1941 in navolging van hun collega’s in Amsterdam het werk neerlegden uit protest tegen de Jodenvervolging. 

Anton de Heus, een van de leiders van de februaristaking in Hilversum, vertelde op hoge leeftijd dat de Hilversummers kwaad waren om de vervolging van de Joden “anders waren ze niet zo massaal in verzet gekomen. Vergis je niet hoor: de mensen wisten heel goed wat er gaande was. Ze waren goed geïnformeerd”.

Met ander woorden: achter het beeld van een fout stadsbestuur en het heldendom van onze verzetsstrijders, die hun strijd tegen de bezetter met het leven moesten bekopen, liggen de verhalen van ‘alledaags verzet’. Zo ook in de ambtelijke organisatie van ons nazi gezinde gemeentebestuur.  

Onder leiding van historica Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel, auteur van het 3 jaar geleden verschenen standaardwerk Een stad op drift. Hilversum tijdens de Duitse bezetting deden in de afgelopen maanden onderzoekers Laura van Voorden en Merle Lammers van het Departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis van de Universiteit Utrecht, op mijn verzoek onderzoek naar de vraag hoe het ambtelijk apparaat van onze gemeente zich in de oorlogsjaren verhield tot de bezetting, en tot de welwillende medewerking daaraan door het stadsbestuur. Naar ik begrijp is de bachelor scriptie die Laura op basis van dit onderzoek schreef met een 9 beoordeeld, en voorgedragen voor de jaarlijkse scriptie prijs. Dankjewel en gefeliciteerd Laura! 

De naar Engeland uitgeweken Nederlandse regering instrueerde de Nederlandse ambtenaren om ‘in het belang van de bevolking’ op hun post te blijven. In het gezagsgetrouwe Nederland werd aan deze oproep in het algemeen gevolg gegeven, zo ook hier in Hilversum. En tegelijkertijd was er ook sprake van lijdelijk, actief en georganiseerd ambtelijk en bestuurlijk verzet.  

In dit onderzoek naar ambtelijk verzet in de oorlog is een aantal diensten uitgelicht, te weten de distributiedienst, het gewestelijk arbeidsbureau, de dienst publieke werken en de burgerlijke stand. 

Met de naderende oorlog in zicht richtte de gemeente in september 1939 de Hilversumse Distributiedienst op. Suiker ging als eerste op de bon, en al snel volgden andere levensmiddelen, kleding en tabak.  

Vanaf 1943 werd de distributie gekoppeld aan het door de Duitsers ingevoerde Persoonsbewijs (PB). Op basis van het persoonsbewijs werd besloten of men in aanmerking kwam voor voedselbonnen. Hiermee werd de distributiedienst een middel om voor bepaalde groepen de toegang tot 1e levensbehoeften te beperken.   
De persoonsbewijzen van joodse inwoners waren van een grote J voorzien. Dat zorgde ervoor dat zij niet zonder gevaar van ontdekking en deportatie naar de Distributiedienst konden komen. 

Ook werd de distributie gebruikt om mannen tussen 18 en 35 jaar op te sporen, die waren ondergedoken om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz. Al snel werd op grote schaal geknoeid met de persoonsbewijzen van onderduikers, evenals met distributiepapieren en allerlei Duitse vergunningen. 

De Distributiedienst was opgezet onder leiding van SDAP wethouder David Lopez Dias, en na zijn tijdelijk vertrek naar Amsterdam en uiteindelijke deportatie naar concentratiekamp Mauthausen nam waarnemend wethouder en later directeur Tonnis van der Heeg het over. De distributiedienst werd een bolwerk van ambtelijk verzet. Zo werden maandelijks grote aantallen bonnen verstrekt aan de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. 
Ondanks het aantreden van een aantal NSB-ers zorgden de oude collega’s ervoor dat er ‘goede’ ambtenaren achter de loketten zaten om de mensen te helpen en hier en daar wat toe te stoppen.

Een van de paradoxale bevindingen van het onderzoek naar ambtelijk verzet, die overigens ook al in “Een Stad op Drift” wordt beschreven, gaat over het door Burgemeester von Bönninghausen in bescherming nemen van de directeur van het Distributie kantoor, Tonnis van der Heeg, van wie bekend was dat hij bepaald geen nazi sympathisant was. 
In het voorjaar van 1941 vond het  Centraal Distributiekantoor in Den Haag de maat vol: in Hilversum verdwenen veel te veel schaarse goederen in het niets. Van der Heeg ontving een gepeperde brief – leg het uit en los het op, want anders.  

Hij reageerde op 24 maart 1941: de foutmarge tussen gerapporteerde en geleverde waren was geen opzet, maar te wijten aan een ‘overspannen ambtenaar’. Uiteraard bleven de verschillen en verdenkingen bestaan. Na een klacht van een NSB inwoonster van Hilversum, die geen voorrang kreeg voor fietsband-bonnen, en een uitvoerig schriftelijk verslag van fraude bij de Dienst door een medewerker die in maart 1942 als controleur was aangesteld volgde een nieuwe klacht van de lokale Ortsgruppenleiter Karl Hornbach, die het ontslag van directeur van der Heeg eiste.  

Burgemeester von Bönninghausen weigerde en ontsloeg in plaats daarvan de klikkende ambtenaar die hij een ‘leugenaar en karakterloze figuur’ noemde. 
Von Bönninghausen, die na de februaristaking als enige burgemeester van de drie steden waar deze had plaatsgevonden door de bezetter was gehandhaafd , speelde een actieve voortrekkersrol in de uitvoering van het eind mei 1941 in Den Haag genomen besluit dat alle Joden uit bezet Nederland zouden moeten verdwijnen. Zijn uitgesproken steun voor dat beleid, en de meedogenloze wijze waarop hij dat in Hilversum in de praktijk bracht, laten geen twijfel aan zijn bedoelingen. Toch hield hij tot 1943 zijn directeur van de distributiedienst de hand boven het hoofd, en gebruikte zo – bewust of onbewust- zijn positie om dat bolwerk van ambtelijk verzet in stand te houden. 

Met de jaren groeide zoals wij weten zowel het verzet als het gewelddadig karakter van de Duitse represailles daartegen. 
In de zomer van 1943 startte de Duitse recherche een onderzoek naar fraude binnen de dienst, wat in september leidde tot de arrestatie van 6 ambtenaren. Een van hen was Hendrik Schaap. Samen met zijn collega’s werd hij gevangengezet in het zogeheten Oranjehotel in Scheveningen, natuurlijk geen hotel maar een gevangenis voor de Nederlandse mannen en vrouwen die zich verzetten tegen de Nazi’s, waaronder onze Hilversumse verzetsheld Bill Minco. In zijn boek “Koude Voeten”, dat ik van zijn kleinzoon Sander ontving, beschrijft Minco zijn gruwelijke oorlogservaringen, onder andere in het Oranje hotel, op weg naar en na de executie op 13 maart 1941 van 15 Geuzen en 3 leiders van de februari staking in Amsterdam.  

Hendrik Schaap verbleef zes weken in Scheveningen. Een van zijn zoons vertelde de onderzoekers: “Elke morgen die laarzen die stampten in de hal en dan ging er weer een celdeur open en dan hoorde je een uur of anderhalf, 2 uur later hoorde je geweervuur op de Waalsdorpervlakte en dan wist mijn vader: ‘er is er weer eentje gefusilleerd’. Als die dood boven je hoofd hangt, dan moet zo’n tijd in zo'n cel vreselijk zijn geweest.” 

Op 20 oktober 1943 werd Hendrik Schaap ‘wegens gebrek aan bewijs’ vrijgelaten en hervatte zijn werkzaamheden. In de naoorlogse jaren hielp hij mee met de wederopbouw van Hilversum, gewoon als ambtenaar – maar eigenlijk ook: ongewoon als ambtenaar. Hij zou nooit meer de oude worden, zeggen zijn kinderen tegen de onderzoekers. “Dit trauma uitte zich in een angst voor kleine ruimtes. Hij durfde geen liften in te stappen en liet de toiletdeur altijd open.”

En toch, en misschien karakteriseert ook dat het heldhaftige van de persoon die Hendrik Schaap was, was hij mild naar de mensen die in die duistere jaren neigden naar de Duitse kant. Volgens zijn zonen beschouwde Hendrik Schaap hen niet als inherent slecht, maar slechts gehoorzaam aan het gezag. Deze gehoorzaamheid was, stelde Schaap, vaak tegen hun eigen wil. Na de oorlog, zaten er zelfs oud NSB’ers in zijn kennissenkring. 

Dames en heren,

Er is meer gevonden, en ongetwijfeld nog te vinden, aan verhalen over ambtelijk verzet tijdens deze donkere episode in de geschiedenis van ons gemeentebestuur. Zo was ook het op 1 mei 1941 opgerichte Gewestelijk Arbeidsbureau in Hilversum een bolwerk van zowel passief als actief verzet. Sommigen van de daar verzet plegende ambtenaren hebben dit met hun leven moeten bekopen. Het arbeidsbureau ressorteerde onder het Rijksarbeidsbureau, en was een verlengstuk van de Duitse Hauptabteilung Soziale Verwaltung (HSV), die zich richtte op de tewerkstelling van arbeiders in Duitsland. Wolterus ‘Kick’ Dull was een meester in het vervalsen van paspoorten. 
Gijs van Strijland, portier bij het GAB, ontvreemdde stempels, vervalste handtekeningen, en verwisselde echte Ausweise voor vervalste. Zo liepen NSBers met vervalste Ausweisen over straat en hadden onderduikers geldige exemplaren. 
Carl Willem Fischer bemachtigde via het Amsterdamse arbeidsbureau 100 valse Ausweise en zes valse stempels. Hij was ook een meester in het nabootsen van handtekeningen. Ook de zus van de bekende verzetsstrijder Ge Verheul werkte op het GAB, en verstrekte inlichtingen over de aankomst van Ausweise. Zij betrok ambtenaren van het bureau bij het verzet waardoor leden van de landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers ‘gewoon het bureau binnenstapten als ze iets nodig hadden’. 
Tot begin 1943 werden zelfs besprekingen van verschillende verzetsgroepen in het GAB gehouden. Een opmerkelijke bevinding is dat ook NSB-ers meewerkten aan verzetsactiviteiten binnen het GAB. 
Zo hield keuringsarts van Brussel, die in 1942 lid werd van de NSB en ook keurde voor de Waffen-SS, op verzoek van plaatsvervangend GAB directeur Jan Ottens veel mensen uit Duitsland door herkeuringen, afkeuring en medewerking aan uitstel van terugkeer van verlof. 
Na de oorlog werd van Brussel veroordeeld tot 3,5 jaar gevangenisstraf en een verbeurdverklaring van zijn vermogen. 

Het is niet mogelijk om vandaag alle verhalen van ambtelijke verzet, onder meer in de afdelingen publieke werken en burgerlijke stand te kunnen delen. Naarmate we dit onderzoek in de komende jaren voort zetten, zal meer duidelijk worden over de strijd, balans en samenwerking tussen medewerking en verzet, in onze gemeentelijke instellingen en de Hilversumse samenleving, tijdens de oorlogsjaren. 

Tot in de jaren ’60 was het dominante beeld dat het Nederlandse volk tijdens de tweede wereldoorlog eensgezind anti-Duits was geweest. Een klein maar onverschrokken volk dat zich niet door de overmacht had laten knechten. In de sociaal culturele revolutie van de jaren 60 en 70 werden vragen gesteld bij dit beeld: had de gevestigde orde niet gecollaboreerd met de bezetter? 
Het heldhaftig verzet was de uitzondering, aanpassing aan het beleid de regel.

Mijn belangrijkste les, ook uit deze eerste verhalen, is dat niet in alle gevallen eenvoudig een lijn te trekken is tussen ‘goed’ en ‘fout’.  

Dames en heren,

In haar roman ‘ De Schoft’  vertelt Marente de Moor het verhaal van Tom Wilenski, een uitgerangeerd journalist aan boord van een schip vol vluchtelingen op de middellandse zee. In zijn beschrijving van wat hij aan boord observeert voelt hij zich gevangen tussen de ‘moral high ground’ van zijn activistische moeder uit de babyboom generatie, en die van de woke generatie van zijn 21 jarige dochter. Beiden hebben ze hun oordeel al klaar over wat hier aan de hand, en nodig is.

In een interview in Trouw noemt de Moor haar boek een “pleidooi voor eerherstel van de twijfel”. Twijfel als teken van verdraagzaamheid. Wanneer we deze toelaten kunnen we de twee kanten zien die ieder verhaal heeft. En openen we de dialoog. Door zwart wit denken zetten we de ander al snel buitenspel met een moreel oordeel. Je kunt altijd vragen: klopt dit wel zo? En in plaats van een antwoord te geven zeggen ‘daar moet ik even over nadenken’.

De Moor zegt “Echte verdraagzaamheid is de ander het voordeel van de twijfel geven, ook als deze vragen stelt bij jouw opvattingen’. Tegenwoordig oordelen mensen meteen: is dit een fout mens of een goed mens. Een schoft of niet”.

Zo komen we bij de wat mij betreft heel actuele interpretatie van het woord verzet, als ooit door Remco Campert verwoord in zijn gedicht met die titel: Verzet

Verzet begint niet met grote woorden 
Maar met kleine daden

Zoals storm met zacht geritsel in de tuin
Of de kat die de kolder in zijn kop krijgt
Zoals brede rivieren
Met een kleine bron
Verscholen in het woud

Zoals een vuurzee
Met dezelfde lucifer
Die een sigaret aansteekt

Zoals liefde met een blik
Een aanraking, iets dat je opvalt in een stem

Jezelf een vraag stellen
Daarmee begint verzet

En dan die vraag aan een ander stellen 

Als we in staat zijn om los te komen en te blijven van de zwart-wit-mythe, te aanvaarden dat talloze mensen op talloze manieren grote en kleine steentjes kunnen bijdragen aan dat ene doel: het overwinnen van licht op duisternis, van democratie op tirannie, van menselijkheid op onmenselijkheid, dan leren we niet alleen ons verleden, maar ook elkaar in het heden beter verstaan. 

Dank u wel